Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5821

Datum uitspraak2004-07-22
Datum gepubliceerd2004-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers04/393VV & 04/395VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

vrijstelling art. 19, lid 2 WRO en bouwvergunning; ruimtelijke onderbouwing


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht voorzieningenrechter UITSPRAAK op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) Reg.nr.: Awb 04/393 VV en 04/395 VV Inzake: 04/393 VV: [verzoekers 1], wonende te [woonplaats], verzoekers, (hierna te noemen: verzoekers I) gemachtigde: mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, 04/395 VV: [verzoekers 2] e.a., allen wonende te [woonplaats], verzoekers, (hierna te noemen: verzoekers II ) gemachtigde: mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, verweerder. I. Procesverloop. Bij besluit van 4 november 2003 heeft verweerder aan de besloten vennootschap Groene Groep Ontwikkeling b.v. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van 17 woningen aan de Anjelierstraat en 20 appartementen aan de Oostsingel, op het perceel kadastraal bekend sectie F nummer 02295 G 0000 te Goes. Hiertegen hebben verzoekers I en II bezwaarschriften ingediend. Bij besluit van 3 maart 2004, verzonden 5 maart 2004, heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben verzoekers I en II beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 14 juli 2004 behandeld ter zitting. Voor verzoekers I is daar het woord gevoerd door hun gemachtigde. Voor verzoekers II is daar het woord gevoerd door K. Ulmer, advocaat en kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. P.L.P. Simpelaar, werkzaam bij de gemeente Goes. Voor de vergunninghoudster is het woord gevoerd door mr. M. Hoogesteger, advocaat te Rotterdam. Tevens was voor vergunninghoudster aanwezig dhr. Pieters. II. Overwegingen. 1.Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2.Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Gebleken is dat verzoeker [...] inmiddels zijn woning aan de [straat] te [woonplaats] heeft verkocht en is verhuisd naar [elders]. Hij is derhalve niet langer belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Naar verwachting zal hij daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk worden geacht. Daarin bestaat aanleiding om zijn verzoek af te wijzen. Vergunninghoudster heeft aangevoerd, dat ook ten aanzien van enkele anderen onder de verzoekers II betwijfeld kan worden of zij aan het criterium van artikel 1:2 van de Awb voldoen, nu zij vanuit hun woning geen rechtstreeks zicht op de bouwlocatie hebben. Hoewel dat niet uit te sluiten valt gaat de voorzieningenrechter daaraan in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening voorbij nu vaststaat dat het merendeel van de verzoekers zonder meer als belanghebbende is aan te merken. 3. Ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Ingevolge het tweede lid van artikel 19 WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (Wonw) mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien - kort gezegd - het bouwen niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit of de Bouwverordening, het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen, of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand. 4. Het bouwplan betreft de bouw van 17 eengezinswoningen aan de Anjelierstraat en 20 appartementen verdeeld over drie appartementengebouwen aan de Oostsingel. Op het grootste gedeelte van de bouwlocatie was voorheen - aan de Anjelierstraat - een garagebedrijf gevestigd. Daarnaast was op de hoek van de Oostsingel en de Magnoliastraat een vrijstaande woning gelegen. Het terrein waarop de bouw is voorzien is gelegen aan en direct achter de oostelijke singel rond de historische, als beschermd stadsgezicht aangewezen, kern van Goes. De bebouwing aan de Oostsingel bestaat uit 19e eeuwse grotendeels aaneen gebouwde individuele stadswoningen in wisselende bouwhoogten. Daarachter, oostelijk van het stadsblok, bevinden zich in hoofdzaak aaneen gebouwde eengezinswoningen van na 1960, voornamelijk bestaande uit twee woonlagen met kap. De bouwlocatie vormt aldus een overgangsgebied tussen de stedelijke afronding van de binnenstad door de singel enerzijds en de achterliggende kleinschaligere woongebieden anderzijds. 5.In het vigerende bestemmingsplan Oost I van de gemeente Goes heeft het terrein gelegen aan de Anjelierstraat de bestemming bedrijfsdoeleinden, garagebedrijf. Het perceelsgedeelte op de hoek van de Oostsingel/Magnoliastraat heeft de bestemming woondoeleinden, vrijstaand. Voor een hieraan grenzend perceelsgedeelte aan de Oostsingel, ontbreekt een bestemming. 6. Ten behoeve van het bouwplan heeft verweerder het voorontwerp bestemmingsplan “Locatie De Groene”, van 29 augustus 2002, (hierna: het voorontwerp bestemmingsplan) doen opstellen. 7. Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben in hun besluit van 25 maart 2003 met betrekking tot de toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO bepaald dat burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die in overeenstemming zijn met onderdelen van een (voor) ontwerp bestemmingsplan, waarover de subcommissie (PCO) voor de gemeentelijke plannen, in het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening, zonder meer positief heeft geadviseerd. 8. Bij brief aan verweerder van 8 mei 2003, verzonden 13 mei 2003, heeft de PCO, na kennis genomen te hebben van het voorontwerp bestemmingsplan, geconcludeerd dat artikel 19, tweede lid, van de WRO ten aanzien van het bouwplan kan worden toegepast. 9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwproject past in het voorontwerp bestemmingsplan en dat dit voorontwerp voorziet in een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO. 10. Verzoekers verzetten zich tegen het project. Verzoekers I stellen dat het bouwproject op een aantal onderdelen niet past in het voorontwerp bestemmingsplan. Zij voeren aan dat het bouwplan voor de drie appartementengebouwen aan de Oostsingel voorziet in vier en vijf bouwlagen en aan de Anjelierstraat in drie bouwlagen, in plaats van de in het voorontwerp toegestane drie en vier respectievelijk twee bouwlagen. Voorts voldoet, volgens verzoekers, de afstand tussen de achtergevel van hun woning aan de [adres] en de achtergevel van de meest nabij geprojecteerde woning aan de Anjelierstraat niet aan het bepaalde in artikel 4, lid 3 onder h en g van de voorschriften bij het voorontwerp bestemmingsplan. Verzoekers menen tevens dat de als glaskasten aangeduide bouwdelen van de woningen aan de Anjelierstraat ten onrechte als ondergeschikte bouwdelen zijn aangemerkt. Nu het bouwplan op onderdelen niet voldoet aan het voorontwerp bestemmingsplan ontbreekt volgens verzoekers I voor verweerder de bevoegdheid om de in geding zijnde vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid WRO te verlenen. Zowel verzoekers I als verzoekers II menen bovendien dat het voorontwerp bestemmingsplan niet voorziet in een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid WRO. Verzoekers II voeren daartoe aan dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de strenge eisen die daaraan gesteld moeten worden, nu sprake is van een ingrijpende inbreuk op het planologisch regime. Volgens alle verzoekers is onvoldoende aandacht besteed aan de inpasbaarheid van het project bij de architectonische en cultuurhistorische waarden van de omgeving, met name het beschermd stadsgezicht van enerzijds de binnenstad van Goes en anderzijds de Oostsingel. Vooral het appartementencomplex aan de Oostsingel hoek Magnoliastraat valt door hoogte en massiviteit volledig uit de toon bij de bestaande bebouwing. Ter onderbouwing van hun stellingen verwijzen verzoekers naar de door hen overgelegde stedenbouwkundige analyse locatie De Groene, Goes van het Bureau Mattie & de Moor. Voorts stellen verzoekers dat verweerder er in het voorontwerp bestemmingsplan ten onrechte vanuit gaat dat in de Anjelierstraat een 30-kilometer regime kan worden gerealiseerd en in verband daarmee een (extra) akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder niet nodig is. Tenslotte menen verzoekers II dat niet-planologische argumenten, te weten overwegingen van politieke en/of financiële aard, de doorslag hebben gegeven bij het nemen van het besluit tot vrijstelling. Zij wijzen er daartoe op dat verweerder zich in de op 29 oktober en 5 november 2001 ondertekende met vergunninghoudster gesloten exploitatieovereenkomst al vergaand vastgelegd heeft ten aan zien van het bouwproject, zonder dat daaraan gedegen planologisch onderzoek en een planologische onderbouwing ten grondslag lagen. Bovendien blijkt uit die overeenkomst dat zienswijzen, bedenkingen, beroepschriften of uitspraken geen aanleiding mogen zijn tot eenzijdige opzegging van de overeenkomst. Daardoor is geen sprake van een zorgvuldige besluitvorming. Bovendien staat de handelwijze van verweerder op gespannen voet met artikel 2:4 van de Awb, dat bepaalt dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult, aldus deze verzoekers. 11.De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Hij constateert allereerst dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij een voorlopige voorziening nu inmiddels met de bouwwerkzaamheden een begin is gemaakt. 12.Het voorontwerp bestemmingsplan met de bijbehorende toelichting bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan. De toelichting behelst een uiteenzetting van de visie op de herontwikkeling van de bouwlocatie alsmede van de beoogde stedenbouwkundige planopzet. Daarin worden de argumenten gegeven voor de keuze voor het in geding zijnde bouwplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat deze planopzet in zijn algemeenheid niet voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO. Het voorontwerp bevat immers de beleidsvisie op de ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse, waarbij tevens aandacht is geschonken aan de effecten van het project op de omgeving en de inpasbaarheid daarin. 13.De onderbouwing van één aspect van het bouwplan aan de Oostsingel acht de voorzieningenrechter echter niet goed begrijpelijk. Dat betreft de hoogte van de drie appartementengebouwen. In de toelichting wordt gesteld dat voor de hoogte van de appartementenblokken voor drie à vier lagen is gekozen en dat de drie lagen met kap vergelijkbaar zijn met de meer stedelijke bestaande bebouwing, die met twee lagen en een kap op dezelfde hoogte uit komt. De voorzieningenrechter leidt uit de bouwtekeningen en de door verzoekers overgelegde stedenbouwkundige analyse locatie De Groene, Goes van het Bureau Mattie & De Moor echter af dat de geprojecteerde gebouwen met, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, vier en vijf woonlagen aanzienlijk hoger zullen uitkomen dan de hoogste woningen in de bestaande bebouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet daarom ernstig getwijfeld worden aan de passendheid van een dergelijke hoogte ten opzichte van de voor het merendeel veel lagere bestaande bebouwing. Mede gelet op de in voorbereiding zijnde aanwijzing van de Oostsingel tot beschermd stadsgezicht en de locatie tegenover de Oostwal, die deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht van het centrum van Goes, moeten hoge eisen worden gesteld aan een goede aansluiting op de omgeving. De voorzieningenrechter acht derhalve de ruimtelijke onderbouwing voor wat betreft de hoogte van de appartementengebouwen onvoldoende. Daarnaast voldoet het bouwplan voor wat betreft dit aspect ook niet aan het voorontwerp bestemmingsplan, zoals uit het navolgende zal blijken. 14. Uit artikel 4, lid 3 onder d van de planvoorschriften bij het voorontwerp bestemmingsplan en de daarbij behorende plankaart blijkt dat op de locatie voor de drie appartementengebouwen aan de Oostsingel het maximaal toegestane aantal bouwlagen voor het middelste gebouw vier bouwlagen is en voor de twee aan weerszijden daarvan gelegen gebouwen drie. 15. Ingevolge artikel 1 onder 11 van de planvoorschriften wordt onder een bouwlaag verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat (rb: door) op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van kelder en zolder. 16. Volgens het bouwplan zal het middelste appartementengebouw vijf woonlagen krijgen en de twee gebouwen aan weerszijden vier woonlagen. De vraag is of de bovenste woonlagen, die zich onder de kap van de gebouwen bevinden, moeten worden beschouwd als een volledige bouwlaag. 17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verdient deze vraag, mede gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omtrent de betekenis van het begrip bouwlaag, een bevestigend antwoord. De kapverdieping wordt volgens de bouwtekening opgericht met vier schuine zijden en een afgeplatte kap. Blijkens de bouwtekening wijkt de hoogte van de kapverdieping niet af van die van de overige verdiepingen, in alle gevallen 2.98 m. Voorts zijn de kapverdiepingen tenminste aan drie zijden voorzien van ramen. Vaststaat dat het bouwplan voorziet in de realisering van appartementen in de kapverdiepingen. Gelet op een en ander onderscheidt de kapverdieping zich qua omvang, functie en vormgeving niet zodanig van de overige bouwlagen dat zij als een zolder dient te worden aangemerkt. Voor het oordeel dat een kapverdieping niet tevens als een bouwlaag kan worden aangemerkt zijn in het bestemmingsplan geen aanknopingspunten te vinden. 18. Het bouwplan past voor wat betreft de kapverdiepingen derhalve niet in het voorontwerp bestemmingsplan. Nu het voorontwerp bestemmingsplan juist ten behoeve van dit bouwplan is opgesteld en de ruimtelijke onderbouwing vormt voor de te verlenen vrijstelling, dient het bouwplan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, daaraan te voldoen. Bovendien zijn burgemeester en wethouders op grond van het voornoemde besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 25 maart 2003 slechts bevoegd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de WRO te verlenen voor projecten die in overeenstemming zijn met een (voor)ontwerp bestemmingsplan. Ook uit dien hoofde dient het bouwplan in overeenstemming te zijn met het voorontwerp bestemmingsplan. 19. De stelling van verweerder dat het bouwplan wel past in het voorontwerp, omdat daarin het bouwplan visueel is gemaakt, treft geen doel. Immers de plankaart met de bijbehorende begripsbepalingen en de voorschriften zijn bepalend. De overigens zeer beperkte visualisering in de toelichting op het plan is daaraan ondergeschikt. 20. Anders dan verzoekers I stellen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de kapverdieping van de woningen aan de Anjelierstraat geen sprake van een aparte bouwlaag. Het betreft hier de bovenste etage van eengezinswoningen, die worden gebouwd in blokken van drie, vier en zes woningen. De kapverdieping vormt geen volledige woonlaag. De kapverdiepingen hebben drie of twee schuine zijden met afgeplatte kap. Uitgezonderd twee hoekwoningen, waarbij een puntdak wordt toegepast en twee zijden zijn voorzien van een raam, is steeds slechts een van de zijden voorzien van een raam. Gelet op deze kenmerken kunnen deze verdiepingen als zolderverdieping worden aangemerkt. 21. Artikel 4, lid 3, onder h van de aan het voorontwerp bestemmingsplan verbonden voorschriften bepaalt dat de afstand van de achtergevels van twee tegenover elkaar gelegen woningen van het type “Wa” (aaneengesloten woningen) ten minste 20 m moet bedragen. 22. Artikel 4, lid 3, onder g van de voorschriften bepaalt dat de achtergevelrooilijn van woningen van het type “Wa” ( aaneengesloten woningen) ten hoogste op de helft van de afstand tussen de voorgevelrooilijn en de achtergrens van het bouwperceel mag zijn gelegen met een maximum afstand tussen voorgevel- en achtergevelrooilijn van 15 m. 23. Voorop staat dat deze bepalingen alleen zien op aaneengesloten woningen in het gebied waarvoor het voorontwerp bestemmingsplan is opgesteld. De woning van verzoekers I, [adres], is een vrijstaande woning en ligt buiten het gebied van het ontwerpplan. Voor het perceel, waarop de woning van verzoekers I is gelegen, geldt het bestemmingsplan “Oost I”, waar het perceel de bestemming Wv (woondoeleinden vrijstaand) heeft. Artikel 5, lid 3 onder h van de voorschriften bij dit bestemmingsplan bepaalt (eveneens) dat de afstand tussen de achtergevels van twee tegenover elkaar gelegen woningen tenminste 20 m moet bedragen. 24. Gelet op beide genoemde bepalingen met betrekking tot de afstand tussen twee woningen moet ervan uitgegaan worden dat de afstand tussen de achtergevels van de woning Oostsingel 92 en de meest nabij gelegen woning aan de Anjelierstraat (dat wil zeggen de meest zuidelijke woning van de aan de Anjelierstraat te bouwen woningen) 20 meter moet zijn. 25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ruimte tussen de achtergevel van de woning van verzoekers I en de meest nabij gelegen woning aan de Anjelierstraat aan die afstandseis voldoet. Daarbij gaat verweerder ervan uit dat bij het pand [adres] gerekend moet worden vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw en niet vanaf de daarachter liggende bijkeuken, die volgens verweerder als bijgebouw moet worden aangemerkt. Verzoekers I stellen dat sinds de verbouwing in 1999 geen sprake meer is van een bijkeuken, maar van een woonkeuken en dat deze woonkeuken niet als bijgebouw maar als onderdeel van de woning moet worden beschouwd. De afstand moet derhalve vanaf de achterzijde van de keuken gemeten worden. 26. In de begripsbepalingen van zowel het bestemmingsplan “Oost I” als het voorontwerp is de achtergevel(rooilijn) omschreven als: het meest achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw. Het begrip “hoofdgebouw” wordt in bestemmingsplan “Oost I” omschreven als: een gebouw, geen gebouw zijnde, ”bijgebouw” als: een huishoudelijke bergruimte, huishoudelijke werkruimte, hobbyruimte, garage, tuinhuisje en een onderkomen voor dieren. Aan- en uitbouw is omschreven als een ruimte, welke door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt voor bewoning. 27. De voorzieningenrechter constateert dat bij besluit van 29 april 1999 vergunning is verleend tot het verbouwen van de woning op het perceel [adres]. Uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen blijkt dat met deze verbouwing de destijds bestaande bijkeuken werd getrokken bij de keuken, waarmee deze een geheel ging vormen. Sindsdien is dit geheel in gebruik als woonkeuken. Gelet op de vaste jurisprudentie met betrekking tot de betekenis van het begrip bijgebouw is wezenlijk kenmerk van een bijgebouw dat dit – zowel architectonisch als functioneel – ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw. In dit geval is daarvan geen sprake. De woonkeuken is in beide opzichten zo nauw met het hoofdgebouw verbonden dat sprake is van een onderdeel in de vorm van een aan- of uitbouw van het hoofdgebouw. 28. Dat betekent dat voor het vaststellen van de afstand tot de achtergevel van de betreffende woning aan de Anjelierstraat moet worden gemeten vanaf de achterzijde van de keuken van het pand [adres]. Door verweerder is niet weersproken dat deze afstand minder is dan 20 meter, te weten 15 meter. In dit opzicht voldoet het bouwplan derhalve niet aan het vereiste zowel van het bestaande als van het voorontwerp bestemmingsplan. 29. Voor de stelling van verzoekers I dat de glaskasten geen ondergeschikte bouwlagen zijn heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten gevonden in het ontwerp bestemmingsplan. 30. Voor wat betreft de mogelijkheid van de realisering van een 30 km/h regime in de Anjelierstraat heeft verweerder terecht gesteld dat niet langer de eis bestaat dat een 30-km weg geen enkele functie voor het doorgaand verkeer mag hebben. Die eis in §4 van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens is per 15 september 1999 vervallen. Sindsdien kan een bord A1 30 km/h worden toegepast op iedere weg die voornamelijk een verblijfsfunctie heeft. Daarnaast geldt -onder meer- de eis dat de weg met zijn omgeving waar nodig wordt aangepast om te voorkomen dat de verblijfsfunctie wordt aangetast door een relatief hoge intensiteit van het gemotoriseerde verkeer. Mede gelet hierop stelt verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat toepassing van een 30 km/h regime in de Anjelierstraat mogelijk is. 31. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk, dat het aangaan van de exploitatie-overeenkomst tot gevolg heeft dat verweerder niet langer zonder vooringenomenheid kan beslissen omtrent dit bouwplan. Het is bij bouwprojecten, die gebouwd zullen worden door een particuliere projectontwikkelaar, geenszins ongebruikelijk dat tevoren een dergelijke exploitatieovereenkomst wordt afgesloten. Dat behoeft nog niet te betekenen dat niet aan de in artikel 19 WRO gestelde eisen zal kunnen worden voldaan. Een dergelijke overeenkomst kan bovendien niet afdoen aan de in de WRO en de Awb voorgeschreven procedures en de mogelijkheid voor belanghebbenden om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluiten ter zake van het bouwplan. Blijkens de exploitatieovereenkomst, met name artikel 6, zijn partijen zich daarvan volledig bewust. 32. Uit het vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om zowel de beslissing op bezwaar van 3 maart 2004 als het besluit van 4 november 2003, waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend, gedeeltelijk te schorsen. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers I en II, in beide gevallen tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. III. Uitspraak. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg schorst de besluiten van verweerder van 3 maart 2004 en 4 november 2003 voor zover daarbij bouwvergunning en vrijstelling is verleend voor de bovenste bouwlagen (de kapverdiepingen) van de appartementengebouwen aan de Oostsingel alsmede voor de meest zuidelijk gelegen woning van het complex woningen aan de Anjelierstraat; wijst het verzoek van [verzoeker] af; bepaalt dat de gemeente Goes aan zowel verzoekers I als aan verzoekers II het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,- (honderdzesendertig euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van zowel verzoekers I als verzoekers II begroot op € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Goes aan verzoekers I en verzoekers II; Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2004 door mr. G.J.A. van Unnik als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.Bins-Scheffer als griffier. Griffier, Voorzieningenrechter, Afschrift verzonden op: